‘We hebben het zelf verkloot de afgelopen tien jaar’

In de Landbouwrede 2024 schetst André Hoogendijk, directeur BO Akkerbouw, het verlammende
effect van het opheffen van collectieve instituten als de productschappen en de Dienst Landelijk
Gebied. “Het is tijd voor een plan Mansholt 2.0 met visie, structuurbeleid én uitvoeringskracht.”
André Hoogendijk, de directeur van BO Akkerbouw, is historicus en dat is te merken luisterend naar
zijn Landbouwrede 2024. Hij hield die maandagmiddag 17 juni, voorafgaand aan de uitreiking van de
Gouden Grepen
, de prijs voor de beste journalistieke agrarische producties van de Nederlandse
Vereniging van Land- en tuinbouwjournalistiek (NVLJ). Hoogendijk studeerde geschiedenis aan de
universiteit in Leiden en begint zijn rede met de in 1886 opgerichte Staatscommissie naar aanleiding
van de Landbouwcrisis. De opkomst van katoen, margarine en stoomschepen, die het graan uit de
middenwesten van de VS snel en makkelijk konden afvoeren, stortte Europa in een diepe
landbouwcrisis. Volgens Hoogendijk is de Staatscommissie basis voor het oprichten en uitbouwen
van instituties als het ministerie van LNV, Wageningen University & Research, Staatsbosbeheer en
Rabobank om er enkele te noemen. Waarmee hij maar wil zeggen dat opgebouwde Nederlandse
land- en tuinbouwstructuur niet alleen de verdienste is van de veelgenoemde Sicco Mansholt. “Hij
was heel belangrijk voor de landbouw, maar de kreet ‘nooit meer honger’ komt niet van hem. Dat is
echt fictie; honger was helemaal geen issue in zijn tijd.” Hoogendijk lardeert zijn verhaal regelmatig
met stekelige, soms opvallende opmerkingen verstopt in ogenschijnlijk achteloze bijzinnen. “Ik las in
een interview met Rabo-CEO Stefaan Decraene dat ook hij de kreet toedichtte aan Mansholt. Geef
die man een boek.” Het is maar één voorbeeld van de manier waarop Hoogendijk zijn gehoor bij de
les houdt.


Na 2010 stopt progressie
In sneltreinvaart doorloopt geschiedkundige Hoogendijk de verdere opbouw van de land- en
tuinbouwstructuur, waarna hij uitkomt op een in zijn ogen belangrijk jaartal: 2010. In dat jaar werd
besloten tot opheffing van LNV, DLG en de productschappen. “Sectorale sturing is de facto afgeschaft
per 2010, waardoor er geen collectieve afspraken meer werden gemaakt en er geen sturing meer
mogelijk was. De gedachte was dat boeren individuele ondernemers waren en geen collectiviteit
meer nodig hadden. Het scheelt ook een hoop ambtenaren en de problemen in de land- en tuinbouw
waren wel opgelost”, zo schetst Hoogendijk de gedachtegang van destijds. Waaraan hij toevoegt dat
het collectief gefinancierde onderzoek, promotie en marketing daarmee ook ter ziele zijn gegaan.
Sinds de ontmanteling van de in zijn ogen zo belangrijke collectieve instituties staat de landbouw
eigenlijk stil. Hoogendijk laat in drie grafieken zien dat de nitraatuitspoeling, ammoniakemissie en
stikstofdepositie daalde tot 2010 en daarna afvlakte. “Voorheen ging het ministerie naar de
productschappen en vroeg: hoe gaan we dit probleem aanpakken, maak een plan en vertel ons wat
het kost.” Maar die wederkerigheid is in zijn ogen verdwenen. “Als LTO, Agractie of NMV iets namens
de boeren voor elkaar wil krijgen, gaan ze naar Den Haag. Maar het terugpraten vanuit onderlinge
samenhang in de productschappen doen we al 14 jaar niet meer.” Hoogendijk schetst dat vlak voor
het einde van de productschappen er nog 1000 mensen werkten. “Nu werken er circa 400 mensen
aan de hele landbouw bij LNV. Als je onvoldoende kennis, netwerk en uitvoeringskracht beschikbaar
hebt, dan werkt het natuurlijk niet.”


‘NPLG is een waterhoofd’

Hoe dan verder? Dat kan volgens Hoogendijk op twee manieren: weer collectieve instituten á la
productschappen oprichten of overstappen op doelsturing met afrekenbare normen per bedrijf. “De overheid doet nu geen van beide, dan is het niet zo raar dat je geen doelen haalt.” Hij hekelt ook de
regionale aanpak vanuit het NPLG. “Dat is zo’n waterhoofd, veel te duur en weinig effectief.” Het
afsluiten van convenanten vindt de directeur van BO Akkerbouw ook niet effectief. “De la gaat open,
het convenant gaat erin en de la gaat weer dicht. Wat je nodig hebt is sturing, advies, coaching,
regels en dat is er nu niet.”


Volgens Hoogendijk zijn er drie zaken nodig: een visie op voedsel, ruimtelijke ordening en markt;
structuurbeleid met wijkers en blijvers; uitvoeringskracht zowel sectoraal als in het landelijk gebied.
En dan gooit hij er weer een prikkelende zin tussendoor als hij zegt: “Met de LBV en LBV+-regeling
wordt een hoop geld verbrast omdat er geen structuurbeleid is. Geen beeld wie moet blijven en wie
moet wijken. Zo worden boeren met een nieuwe stal uitgekocht en blijven boeren met een
verouderde stal zitten.”


‘KRW draak van een ding’
Doelsturing dus en Hoogendijk ziet de antibiotica-aanpak daarbij als lichtend voorbeeld hoe de
veehouderijsectoren realistische doelen hebben gesteld en LNV zijn ‘zegen’ heeft gegeven. “Dan
betekent doelsturing dat de doelen ook echt gehaald moeten worden.” Het terugdringen van het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zou in zijn ogen ook zo vormgegeven moeten worden. En
hij wijst verder op het recente plan van ‘zijn’ BO Akkerbouw om als akkerbouwketen de
verantwoordelijkheid te nemen voor haar aandeel van nitraatuitspoeling in het grondwater. “Dit
betekent meten en monitoren van emissies op perceelniveau, regie bij de teler en ondersteuning
door de keten. De kaderrichtlijn water is een draak van een ding, dat moeten we echt anders
oplossen.”


‘We hebben het zelf verkloot’
Zo maakt doelsturing zaken sectoraal concreet volgens Hoogendijk en wordt het een gezamenlijke
verantwoordelijkheid. Waarbij voor collectieve milieu opgaven als de KRW en de nitraatuitspoeling de
bal toch echt in Den Haag en bij de sectoren ligt en niet in Brussel. “We hebben het zelf verkloot de
afgelopen tien jaar. De derogatie gaan we echt niet meer krijgen; daar zet ik al mijn geld op in. De
kabinetten Rutte 1,2,3 en 4 waren waardeloos voor het landbouwbeleid.” Hoogendijk ziet Femke
Wiersma, de nieuwe minister van LVVN namens de BBB, in tegenstelling tot sommige aanwezigen
niet als bestuurlijke lichtgewicht en ‘in ieder geval capabeler dan Staghouwer.’


Hoogendijk sluit af met de vier fundamenten onder wat hij het Plan Mansholt 2.0 noemt.

Als eerste: voedsel(systeem)beleid met landbouwbeleid als belangrijk onderdeel. Waarbij emissiesturing in zijn ogen onontbeerlijk is.

Als tweede markt- en prijsbeleid. Dat betekent herijking van het EU-
handelsbeleid. En publieke diensten die betaald moeten worden uit publieke middelen.

Het derde fundament vindt Hoogendijk is diversiteit. Vrouwen moeten prominentere posities krijgen en
instroom van buiten de sector is broodnodig.

Als laatste benoemt hij collectiviteit, juist het aspect wat de Nederlandse land- en tuinbouw zo sterk maakte in het verleden. “We moeten vanuit collectiviteit opnieuw uitvoeringskracht organiseren.” Daarom besluit Hoogendijk zijn rede met een korte zin: ‘Samen naar beter’.

Author: NedVerJL

Share This Post On